Klassieke scholen gebruiken vaak de term jutsu 術 (techniek). Het ging krijgers vroeger voornamelijk om de techniek die nodig was om te overleven, zoals bijvoorbeeld kenjutsu. Jutsu wijst op een praktische en doelgerichte benadering in de beoefening van krijgskunsten.
Sogo bujutsu en scholen die daarvan afstamden gebruikten soms de term hō 法 (methode). Zoals heihō (krijgsmethode) soms ook hyōhō genoemd of ninpō (ninja methode). Hō wijst op een geïntegreerde benadering in de beoefening van krijgskunsten. Dus naast technieken om te vechten, kunnen er ook technieken zijn om een kasteel te bouwen of een fortificatie op te zetten.
Toen de in de Edo-periode, oorlog en conflict minder vaak voorkwam. Kwam er een derde benadering: dō 道 (de weg/het pad). Met name scholen die na 1886 (het einde van het samoerai-tijdperk) zijn ontstaan gebruiken deze term: aikido, kendo, kyudo, judo. Dō wijst op een benadering waarin de discipline gebruikt wordt als methode tot zelfontplooiing.
Elk van deze termen overlapt met de andere twee. Een echte scheiding tussen de termen is moeilijk te maken voor individuele disciplines. Daarnaast is de benaming (zowel vroeger als tegenwoordig) onderhevig aan populaire interpretatie van de termen en de promotie die scholen voor hun discipline willen maken.
Disclaimer:
Dit artikel is onderdeel van een serie theorie-lessen. De bedoeling van deze artikelen is een achtergrond te verschaffen voor de budō-leerlingen van Kochōkai. Vanwege het introducerende karakter van deze artikelen, is er geen ruimte om diep in te gaan op elk onderwerp.